Hoofdstuk 8
De zoons willen uitbreiden. De winsten stijgen, ofschoon de huidenkoperij niet echt van de grond komt. Dan maar alle kaarten op de leerlooierij, ook al blijft men daardoor op de onderste sporten van de ambachtelijke ladder. Meer haren, vlezen, meer pletten, stampen, loog en meer zeepwater. Er is meer leer nodig. Voor schoenen, voor zadels en voor paardentuig en de rijkaards willen op met leer gevulde en met leer beklede stoelen zitten. Er moeten kuilen bijkomen. Grote met bakstenen beklede kuilen. Basjou moet plaats maken. Kan niet schelen hoe. En dat terwijl de papegaaien hoorbaar smoren in hun warme oventjes. De uitspanning biedt uitkomst. Er is een hechte band gegroeid tussen Basjou en de waard en het is voor de laatste geen enkel probleem om Basjou en zijn vogels te ontvangen. En zo gebeurt het. Nabij de uitspanning op een ongebruikte akker worden de papegaaien opnieuw ingegraven. Alleen de chronologie van de wederopstanding raakt danig verstoord. De vijf levende amazonepapegaaien en de zes ara's worden door de twee amazonestrijdmakkers van de menagerie met vulgaire kreten ontvangen. Drie Afrikaanse grijze roodstaartpapegaaien luisteren verbaasd toe. Zij zijn pas kortgeleden aangekomen, samen met een jonge giraffe. En waarom zouden ook zij niet, door stomheid geslagen, de wonderen van de nieuwe wereld, enzovoort? Onhoorbaar zeggen ook de opgestopte kameraden elkaar gedag en zij verwonderen zich over de metamorfoses die zich hebben voltrokken. Het wordt dringen op de planken.
Dan is er nog een andere gebeurtenis die Basjou’s aandacht weghoudt van de intocht van de koning. Pierre Belon van Le Mans is zelf een kijkje komen nemen bij Basjou. De tekeningen en de verhalen hebben hem bevreemd. Nu zijn boek over de vissen gepubliceerd is, werkt hij dag na dag aan een boek over vogels. De vogels van Basjou moet hij zelf aanschouwen. Hij vertrouwt de tekeningen niet. Basjou laat hem naar de uitspanning komen.
Belon is geschokt. Hij kent het probleem van de vrijheden die de preparateurs zich toe-eigenen, maar dit slaat alles. Wat te geloven. De harlekijnen niet, maar dat leerde de tekeningen hem al. Maar de pauwachtige kunnen wel. En wat te denken van reepjes leer die als navelstrengen uit de onderbuik hangen. Papegaaien met drie, met vier en met vijf poten. Met poten op de rug en een tweede kop aan het onderlijf. Diagonaal symmetrisch. Horizontaal symmetrisch. Papegaaien met drie koppen. Met dubbele bekken. Met omgekeerde bekken. Met uitgestrekte vleugels van leer. Papegaaien met de gevlekte huid van een koe. En er is er een faun met kleine hoorns op de kop en een behaard onderlijf en uit hout gesneden bokkenpoten en met een vork tussen de vlerken. In een bootje van hout zitten twee amazonepapegaaien tegenover elkaar. Als bezetenen roeien ze met uit hoorn gesneden riemen naar de andere kant. Sommige papegaaien worden bereden door primitief gesneden mensachtige wezens, de teugels strak gespannen. Belon begrijpt Basjou niet. Basjou begrijpt Belon niet. Basjou interesseert Belon’s verhaal niet. Hij werkt niet voor de wetenschap. Voor hem telt alleen het handwerk.
Basjou haalt er uit wat er in zit en dat is altijd meer. Dat is van God gegeven. De drekhuid van de koe wordt een zadel. Uit de boom komt een stoel. Uit de steen komt een beeld. De geprepareerde vogels zijn niet dezelfde als de kadavers waarmee hij aan de slag ging. Minstens veertien maanden onder de grond. Het is zaaien en oogsten. Ze gaan er niet in zoals ze er uit komen. Basjou is een ambachtsman. Hij kneedt en vormt de vormeloze massa en hij glazuurt. Alleen zo eert men God en bidt men tot God. Belon kan de boom in.
De waard valt hem bij. Basjou’s papegaaien hebben meer succes bij het publiek dan alles wat hij ze liet zien. Wat is zo'n reus nu eenmaal. Hoofdschuddend wandelt Belon nog eenmaal langs de collectie. Het helpt hem niet. Hij zou ze allemaal op de snijtafel moeten leggen om te zien of ze echt zijn. En dan nog. Papegaaien. Niets nieuws onder de zon. Niet eens een vogel feniks. Toekans. Beuzelende rijmelaars. Wat klets die tekenaar over vogels die uit de as herrijzen. Ongedierte. Verdelgen. En Belon verdwijnt. Gewoon kraaien en spechten opensnijden en dan verder. De soorten beschrijven komt later. Eerst weten hoe ze vliegen, hoe ze zich voortplanten en bewijzen dat er niet zijn die aan bomen groeien. Dan ook kan Belon bewijzen dat die van Basjou niet bestaan. En al dat andere wat hij gezien heeft. Dolfijnen zijn zoogdieren. Zo duidelijk als wat. Voor eens en voor altijd aangetoond. Wijn.
‘s Nachts breekt er brand uit. Een voorraadschuur brandt tot de grond toe af. Niet ernstig, maar de waard raakt zwaar gewond en zal verminkt verder moeten. En niemand praat hem uit het hoofd dat het Belon is die schuld treft. Arme Belon. De waard weet het zeker en zijn woede en wraaklust nemen toe en lang nadat dit verhaal afgelopen is, zal hij Belon vermoorden. In het Bois de Boulogne. Dertien jaar later.Met een mes.
Nu de waard voorlopig de uitspanning niet kan leiden, neemt Basjou diens werk over. Twee kleindochters helpen hem. Op de leerlooierij hoeven ze niet mee te helpen en men hoopt daar op meer exotische huiden, nu Basjou op de uitspanning een en ander regelt. Misschien de giraffe wel. Of de krokodil.Maar Basjou en de kinderen zorgen goed voor de beesten en nu de lente aanbreekt, is het een drukte van belang.
De kinderen schenken wijn en water en er is bier. Het publiek eet zoete koeken en vergaapt zich aan de verzameling en zij die in de nieuwe wereld geweest zijn, maken het waar door breedsprakig te melden dat dit nog niets is vergeleken bij wat zij er zagen.
Ruim vier kilometer verderop zijn de ceremoniemeesters van het grote feest ter ere van Hendrik II druk in de weer. In samenspraak met de naaste hovelingen van de koning heeft men besloten elkaar te verrassen met een groots opgezet festijn ter meerdere eer en glorie van de koning op de eerste plaats en daarna van de stad Rouen, waardoor velen de intocht van de koning in de stad Rouen nog lang in hun herinnering zullen bewaren. Zo staat het in de brieven.
Voor de bevolking van de stad is de intocht van de koning een hoogtepunt zonder weerga. De meesten maken iets dergelijks maar een keer mee tijdens het korte bestaan. Op een van de eerste vergaderingen is door de ceremoniemeesters besloten om de intocht van de koning op te luisteren met een bijzonder festijn. Men wil nabij de rivier een Braziliaans schouwspel organiseren. Er zal aan de rivier een Braziliaans dorp verschijnen, waar het publiek zich kan vergapen aan de wondere nieuwe wereld. Er worden hutten gebouwd met kralen vol vreemde dieren. Er worden cactussen geplant, agaves en tabaksplanten. Er worden tribunes gebouwd voor de koning en zijn gevolg en voor de notabelen van Rouen. Uit Brazilië laat men een vijftigtal inboorlingen overkomen, van de stam van de Tabagerres en de stam van de Toupinaboux, om het dorp te bevolken en om de stijl van leven te demonstreren. Zij brengen kano's mee. Hangmatten. Potten en pannen. Speren, pijlen en bogen. En kleurige kledij zoals ze die dragen tijdens de riten voor de goden. En naakt, met lendendoeken en sieraden om de enkels en de polsen. Men zal kunnen kijken naar geënsceneerde vechtpartijen, waarbij delen van het dorp in brand zullen worden gestoken. Naar rituele dansen. Naar jachtscènes op de rivier en op het land. Naar het schieten van vogels uit de bomen. Naar het geroutineerde klimmen in de bomen. Naar jongleurs en balspelen. En met huiver ziet men uit naar de demonstraties van kannibalisme, die door de ceremoniemeesters zijn toegezegd.
De aanvoer van goederen uit Brazilië is al geruime tijd eerder in gang gezet. De indianen zijn reeds in Rouen en zij zorgden bij aankomst al voor veel opschudding. Zij zijn ondergebracht in een klooster, waar zij vertrouwd moeten raken met de westerse beschaving en de christelijke geloofsleer. Binnen vijf jaar zullen zij terugkeren naar Brazilië om samen met de Fransen de eerste kolonie te stichten.
In grote houten bakken, met aarde gevuld, worden de tropische planten aangevoerd en in optocht met karren naar het dorp getransporteerd. De naburige Franse adel, de burgerij en de wetenschappers, sommigen reeds in het bezit van tropische kassen, wordt gevraagd planten af te staan, vooral makkelijk acclimatiserende planten zoals de helianthus annuus uit Florida, de zonnebloem.
Natuurlijk. Het kan niet uitblijven. Ook op de uitspanning wordt een beroep gedaan. Basjou krijgt bezoek van de ceremoniemeesters en zij vorderen de dieren. Het maakt geen verschil of ze nu van Afrikaanse dan wel van Zuid-Amerikaanse snit zijn. Basjou is zeer gevleid en verleent aanvankelijk alle medewerking. Totdat hij hoort dat de inboorlingen met pijl en boog op zijn vogels zullen gaan schieten. De levenden en de doden. Het gaat een kleurig spektakel worden en de koning, die zelf een bekwaam boogschutter is, moet versteld staan bij het zien van zoveel primitieve maar verbluffende wapenbeheersing. En de nog niet opgegraven doden moeten van de ceremoniemeesters met spoed boven de grond worden gehaald. De opgezette vogels zullen door decorbouwers van het Braziliaanse dorp op dusdanige wijze in de bomen worden bevestigd dat zij op de grond vallen als er raak wordt geschoten. Daarna krijgt Basjou ze weer terug. Hij kan ze dan weer opkalefateren.
Basjou gelooft er niets van. Aan flarden gaan ze. Niks opkalefateren. Als er levende vogels geraakt worden, is daar natuurlijk niets aan te doen. Basjou zal voor zijn medewerking een financiële tegemoetkoming ontvangen.
Al snel blijkt dat Belon hier wel de hand in heeft gehad en dat hij op deze wijze de kans heeft gegrepen om zich te ontdoen van Basjou’s wereldvreemde collectie. Hij heeft de ceremoniemeesters gesproken en op het idee gebracht, toen zij met de handen in het haar zaten, toen bleek dat de aanvoer van exotische vogels bijzonder tegenviel. Slechts twee levende, maar zieke exemplaren en een kist vol kadavers en slecht opgestopte.
Er kan natuurlijk geen sprake zijn van schieten op de vogels. Basjou weet hoe teer de vogels zijn. Perkament. En schieten op de levende vogels na alle liefde en verzorging wordt zelfs op de leerlooierij onacceptabel gevonden. Wel hebben zij eerst geïnformeerd naar de hoogte van de financiële tegemoetkoming. Tweestrijd.
Basjou weet niet wat hij moet doen. Allen die hij om raad vraagt, vinden dat Basjou moet toestemmen. Het is gevaarlijk om te weigeren. De bij zijn familie in Rouen althans naar lichaam langzaam herstellende waard vindt ook dat Basjou moet toestemmen. Het zal uiteindelijk de uitspanning ten goede komen en hij verwacht niet dat de wilden makkelijk raak zullen schieten. Met grote moeite perst hij de woorden uit zijn verminkte strot. Het verhaal over Belon is olie op vuur.
Het moet. Er moet zeker geschoten worden. Generaals van de koning hebben weddenschappen afgesloten. De kruisboogschutters van de koning menen dat zij in kwaliteit de wilden veruit overtreffen. Negentig raak om honderd pijlen. Meer zeker niet. Het gaat om grote bedragen. De ceremoniemeesters is gevraagd het de wilden niet gemakkelijk te maken. Maar de ceremoniemeesters hebben verzwegen dat het gaat om dode, opgestopte papegaaien. Bovendien dragen de vogels geen geraffineerde schutkleuren. Geen kraaienkleuren. Integendeel. Hun probleem.
Men moet de vogels maar een beetje tactisch plaatsen ten opzichte van de koninklijke tribune. De levenden vooraan en de allerkleurigste dode achteraan, dan kan men het probleem wel ondervangen. Het is alleen zaak niet al te veel ruchtbaarheid te geven aan het feit dat men Basjou’s verzameling wil gebruiken. Even is er gespeeld met de gedachte een aantal vogels uit te rusten met een mechanisme, waardoor de afgeschoten pijlen worden ontweken. Geen tijd.
Er rest Basjou maar één uitweg. Evacuatie van de papegaaien. Weg van de uitspanning en weg van Rouen. Onderduiken. Hij weet dat hij daarmee de autoriteiten tart. De ceremoniemeesters het meest van allen, maar ook de papenkoning. Die gehate papenkoning. De pausvazal. De boogschutterkoning. Hendrik heeft beloofd de ketterij te zullen uitroeien en zijn tempo ligt hoog. Maandelijks worden er brandstapels en galgen opgericht.
Basjou denkt en langzaam migreren de dierenbeelden. De papegaaien migreren. In zijn hoofd worden de papegaaien symbool van zijn weerzin tegen het papendom, de ceremoniemeesters, de koning. Zo gebeurd. Als Basjou onderduikt, wordt hij een ketter. Hij is het al, maar niemand die het weet. Sinds kort wijst Basjou de wet af. Gods geest is in alles aanwezig. En de mensen halen het er uit. Dat is de opdracht. Het is de enige manier om de hemel te kopen. Meer nog dan in de levende papegaaien is de geest van God in de dode papegaaien. Niet alleen in de papenbeelden. Laat de wilden maar schieten op papenbeelden in plaats van hen te leren ze te aanbidden. Hostievreters. Voer voor papegaaien is het. Papenhaat.
Flarden van protestantse ideeën. Flarden van Calvinistische ideeën. Flarden van vrijdenkers. Flarden van Quentins libertijnse ideeën zijn doorgedrongen tot de bevolking van Rouen.Tot de gilden.Tot het gilde van de leerlooiers. Tot Basjou. Tot het individu. Het meest van alles tot het individu. De protestantse leerstellingen verbreiden zich weliswaar snel, maar leiden alleen nog tot buitensporigheden van enkelingen. ‘s Morgens treft men op het kerkhof omgevallen heiligenbeelden. Een enkele maal wordt onzichtbaar een Mariabeeld van de sokkel geduwd. Gruzelementen. Preluderend op de Beeldenstorm. Het is er een die roept en schreeuwt in de straten, op de pleinen en in de kerken. En ginds nog een. Maar samen roepen ze niet. Het zijn eenlingen die sterven op de brandstapel, vloekend en tierend in al hun gekte en niemand voelt nog met hen mee. Later pas.
Nog maar kort geleden is Quentin op de markt van Rouen terechtgesteld. En Quentin is bestreden door de Calvinisten. En door de papen natuurlijk. Door alles en iedereen. Wat moet Basjou denken?
Er gaan geruchten dat er bij wijze van vertier met de kruisboog op de andersdenkenden wordt geschoten, door de schutters van de koning. In de volière van de koning, waar de ketters zwarte kappen en zwarte pijen dragen. Als kraaien verkleed. Schietkleuren.
Aan de brei van hoe te geloven, stijgt op, ontworstelt, snakt naar adem. Schietkleuren. De oplossing. Schietkleuren. De wilden kunnen hem redden. De wilden die wordt geleerd niet op de papenbeelden te schieten moet geleerd worden niet op papegaaien te schieten. Deden ze dat dan? Ja, ze hebben de veren nodig. Eten ze de vogels? Nee. Het zijn kannibalen.
De oplossing uit een theologisch probleem. Het is de geest van alle tijden. Theologische geschillen zijn onoplosbaar, maar zij voeren direct tot oplossingen van praktische problemen op alle terreinen van het leven. Van de mensen en van de gilden. De bakker blijft bakker en de molenaar molenaar. Maar hoe het graan bij de bakker komt is door God gegeven. Als de zoon van de bakker het gilde verlaat en toetreedt tot het gilde van de molenaars, de slagers of de steenhouwers, dan is het gedaan met het geloof, is het gedaan met God. Dan openbaart zich de wereld.