In veel culturen wordt niet getwijfeld aan de vraag of levende wezens en dus ook papegaaien een ziel hebben. Alles wat leeft is bezield en is het dood, dan is het dood omdat het ontzield is. Vaak blijkt het in de dood – in een ander leven – nog steeds bezield. Zo denken en dachten veel natuurvolkeren, de antieken dachten zo, in het Oosten denken en dachten ze dat en ook de christenen.
Het Cartesiaanse denken van de 17e eeuw stelde, dat beesten en dus ook papegaaien geen ziel hebben. Beschouwing of bezinning en taal en denken zouden in dieren niet waarneembaar zijn. Tonen beesten en dus ook papegaaien een gevoelsleven, dan is dat maar schijn. Er is geen taal, geen denken en geen reflectie, dus geen ziel.
Langs de paden van het Darwinisme, het Behaviorisme en het Cognitivisme zijn we weer bij de idee dat beesten en dus ook papegaaien teveel op ons lijken om te denken dat ze géén ziel zouden hebben. Er is simpel gesteld zo redeneert men een te grote biologische verwantschap tussen mensen en beesten en dus ook papegaaien om ze van het hebben van een ziel uit te sluiten.
Gaat het Papegaaienmuseum hierin mee? Nee! Dieren hebben geen ziel, tenminste niet als een fundamenteel, essentieel of onmisbaar gegeven dat het dier definieert of kenmerkt.
Wat overblijft is dat we aan het gedrag van beesten en dus ook papegaaien kunnen zien waar ze zich mee bezig houden. En als ze toevallig kunnen praten omdat ze zo gebekt zijn, dan is dat alleen maar helpend. Toch?Â
...